Les loups sont entrés dans Paris (1967)

LES LOUPS SONT ENTRÉS DANS PARIS

Et si c’était une nuit
Comme on ne connu pas depuis,
Depuis cent mille nuits.
Le nuit de fer, le nuit de sang,
Une nuit, un chien hurle.
Regarde bien, gens de Denfert, regarde le.
De son manteau de bronze vers le lion,
Le lion tremble.

Les hommes avaient perdu le goût
De vivre, et se foutaient de tout
Leurs mères, leurs frangins, leurs nanas
Pour eux c’était que du cinéma
Le ciel redevenait sauvage,
Le béton bouffait le paysage… D’alors

Les loups, ououh! ououououh!
Les loups étaient loin de Paris
En Croatie, en Germanie
Les loups étaient loin de Paris
J’aimais ton rire, charmante Elvire
Les loups étaient loin de Paris.

Mais ça fait cinquante lieues
Dans une nuit à queue leu leu
Dès que ça flaire une ripaille
De morts sur un champ de bataille
Dès que la peur hante les rues
Les loups s’en viennent la nuit venue… Alors

Les loups, ououh! ououououh!
Les loups ont regardé vers Paris
De Croatie, de Germanie
Les loups ont regardé vers Paris
Tu peux sourire, charmante Elvire
Les loups regardent vers Paris.

Et voilà qu’il fit un rude hiver
Cent congestions en fait divers
Volets clos, on claquait des dents
Même dans les beaux arrondissements
Et personne n’osait plus le soir
Affronter la neige des boulevards… Alors

Des loups ououh! ououououh!
Des loups sont entrés dans Paris
L’un par Issy, l’autre par Ivry
Deux loups sont entrés dans Paris
Ah tu peux rire, charmante Elvire
Deux loups sont entrés dans Paris.

Le premier n’avait plus qu’un oeil
C’était un vieux mâle de Krivoï
Il installa ses dix femelles
Dans le maigre square de Grenelle
Et nourrit ses deux cents petits
Avec les enfants de Passy… alors

Cent loups, ououh! ououououh!
Cent loups sont entrés dans Paris
Soit par Issy, soit par Ivry
Cent loups sont entrés dans Paris
Cessez de rire, charmante Elvire
Cent loups sont entrés dans Paris.

Le deuxième n’avait que trois pattes
C’était un loup gris des Karpates
Qu’on appelait Carême-Prenant
Il fit faire gras à ses enfants
Et leur offrit six ministères
Et tous les gardiens des fourrières… alors

Les loups ououh! ououououh!
Les loups ont envahi Paris
Soit par Issy, soit par Ivry
Les loups ont envahi Paris
Cessez de rire, charmante Elvire
Les loups ont envahi Paris.

Attirés par l’odeur du sang
Il en vint des mille et des cents
Faire carousse, liesse et bombance
Dans ce foutu pays de France
Jusqu’à ce que les hommes aient retrouvé
L’amour et la fraternité… Et alors

Les loups ououh! ououououh!
Les loups sont sortis de Paris
Soit par Issy, soit par Ivry
Les loups sont sortis de Paris
Tu peux sourire, charmante Elvire
Les loups sont sortis de Paris
J’aime ton rire, charmante Elvire
Les loups sont sortis de Paris…
Les loups…
Les loups…
Les loups…
Les loups…
Les loups, les loups. les loups…
Les loups…
Les loups…

Op 23 juni 1940, kwart over zes ‘s ochtends komen de wolven aan in Parijs. De Eiffeltoren doet dienst als decor. Het ultieme bewijs dat Parijs nu Duits is.

Hitler en Speer poseren voor de Eiffeltoren.het Duitse leger heeft het Franse leger in een paar weken van de kaart geveegd. In een verlaten Parijs maken de overwinnaars een kleine rondrit. Na de wolven volgen de horde van de wehrmacht, die trots marcheert op de Champs Elysées.

Het schande is kompleet.

Serge Reggiani heeft dit moment met verve bezongen in “Les loups sont entrés dans Paris”.

Geplaatst in Chanson, Geschiedenis, Oorlog, Poezie | Tags: | Een reactie plaatsen

Now is the time for your tears (The lonesome death of Hattie Carroll)

De naam William Devereux “Billy” Zantzinger zegt u misschien niet veel. Hij was een hoofdrolspeler in één van Bob Dylans bekendste politieke songs, The Lonesome Death Of Hattie Carroll.

De titel van de song maakt duidelijk waarover het gaat, de dood van Hattie Carroll en in haar verhaal is Zantzinger de bad guy. In 1963 was het nog ondenkbaar dat er ooit een zwarte president zou komen in Amerika. Heel wat blanke Amerikanen beschouwden de zwarte bevolking als minderwaardig.

Zantzinger, een tabakboer, knuppelde Hattie Carroll dood. De reden? Hij moest te lang op zijn drankje in de bar wachten. Billy Zantzinger kwam er vanaf met 6 maanden cel.

Dylan nam de song op op 23 oktober 1963, acht maanden na de feitelijke daad. Het nummer verscheen op The Times They Are a-Changin in 1964. Zantzinger had na zijn zes maanden celstraf een goed leven. Maar hij bleef wel een zak: hij verhuurde woningen die niet van hem waren aan zwarte Amerikanen en hij verhuurde huizen die volgens de rapporten omschreven werden als ‘ramshackle, primitive structures reminiscent of slave quarters’. Volgens Zatzinger heeft Dylans song geen effect op zijn leven gehad. Hij stierf op 3 januari 2009 op 69-jarige leeftijd.

We zijn 8 februari 1963. Een jonge prominente tabaksplanter uit Zuid-Maryland genaamd William Devereux Zantzinger had onbedaarlijk gedronken op een liefdadigheidsbal in het Baltimore Emerson Hotel.

Terwijl hij verder dronk werd Zantzinger driester en omdat er opmerkingen werden gamaakt gaf hij met zijn wandelstol een klap aan een bellboy. Hij schreeuwde tegen de gekleurde serveerster : “Hey, black girl, bring me a drink!” terwijl hij struikelde over zijn vrouw met wie hij aan het dansen was.

Na de dans ging hij terug naar de bar en eiste een drankje van de zwarte barmeid Hattie Carroll. Zij was 51 en moeder van 11 kinderen en leed aan hoge bloeddruk.

“Just a minute sir” zei ze. Dit maakte Zanzinger erg boos. Hij was het niet gewoon zo te worden behandeld op zijn 630-hectare grote boerderij langs de rivier Wicomico in Charles County.

Even later bestelde hij een bourbon, en omdat Carroll dat niet direkt wou doen vloekte hij en noemde haar “Nigger” en “you black son of a bitch”. Hij gaf haar een klap met zijn wandelstok op haar hoofd. Na de klap aan Hattie Carroll richtte hij zijn woede op zijn eigen vrouw die hem probeerde tot bedaren te brengen. Hij sloeg haar met zijn schoen.

Kort na de klap, vertelde Carroll aan een collega dat ze zich doodziek voelde. Ze stortte in en werd naar het ziekenhuis gebracht. Hattie Carroll overleed acht uur later.

Haar autopsie toonde verkalkte bloedvaten, een vergroot hart, en hoge bloeddruk, en gaf hersenbloeding op als de oorzaak van de dood.

William Devereux Zantzinger, 24, werd beticht van moord. Gezien de slechte gezondheid van Carroll, werd de beschuldiging verlaagd tot doodslag.

De rechtszaak tegen de heer Zantzinger kreeg nationale aandacht. Hij kreeg 6 maanden cel.

Bob Dylan vereeuwigde Zantzinger en Hattie Carroll in een protestsong over ras en klasse, “The Lonesome Death of Hattie Carroll ‘, op zijn album” The Times They Are A-Changin’”

Dylan gebruikte een verkeerde spelling van de naam Zantzinger (“William Zanzinger.”)

Na het vonnis zei de New York Herald Tribune dat de “lichte straf” vermoedelijk werd gegeven om zo te vermijden dat beklaagde in een overwegend zwarte gevangenis zou terecht komen. Zantzinger zat een groot deel van zijn straf uit in Washington County Jail (zo’n 100 km van de crimescene verwijderd)

Dylan schreef het lied in Manhattan, in een all-night cafe. Hij nam het op op 23 oktober 1963, toen het proces nog relatief vers nieuws was.

In “Chronicles” schrijft Dylan : “Woody had never written a song like that. It wasn’t a protest or a topical song and there was no love for people in it. I took the song apart and unzipped it – it was the free verse association, the structure and disregard for the known certainty of melodic pattern to make it seriously matter, give it its cutting edge. It also had the ideal chorus for the lyrics”

In 2001 vertelde Zantzinger aan Howard Sounes in “Down the Highway” : “It’s actually had no effect upon my life. He’s a no-account son of a bitch, he’s just like a scum of a scum bag [sic] of the earth, I should have sued him and put him in jail. The song is a total lie”.

De song bleef Zantzinger achtervolgen tot aan zijn dood in 2009.

The Lonesome Death Of Hattie Carroll

William Zanzinger killed poor Hattie Carroll
With a cane that he twirled around his diamond ring finger
At a Baltimore hotel society gath’rin’
And the cops were called in and his weapon took from him
As they rode him in custody down to the station
And booked William Zanzinger for first-degree murder
But you who philosophize disgrace and criticize all fears
Take the rag away from your face
Now ain’t the time for your tears

William Zanzinger, who at twenty-four years
Owns a tobacco farm of six hundred acres
With rich wealthy parents who provide and protect him
And high office relations in the politics of Maryland
Reacted to his deed with a shrug of his shoulders
And swear words and sneering, and his tongue it was snarling
In a matter of minutes on bail was out walking
But you who philosophize disgrace and criticize all fears
Take the rag away from your face
Now ain’t the time for your tears

Hattie Carroll was a maid of the kitchen
She was fifty-one years old and gave birth to ten children
Who carried the dishes and took out the garbage
And never sat once at the head of the table
And didn’t even talk to the people at the table
Who just cleaned up all the food from the table
And emptied the ashtrays on a whole other level
Got killed by a blow, lay slain by a cane
That sailed through the air and came down through the room
Doomed and determined to destroy all the gentle
And she never done nothing to William Zanzinger
But you who philosophize disgrace and criticize all fears
Take the rag away from your face
Now ain’t the time for your tears

In the courtroom of honor, the judge pounded his gavel
To show that all’s equal and that the courts are on the level
And that the strings in the books ain’t pulled and persuaded
And that even the nobles get properly handled
Once that the cops have chased after and caught ’em
And that the ladder of law has no top and no bottom
Stared at the person who killed for no reason
Who just happened to be feelin’ that way without warnin’
And he spoke through his cloak, most deep and distinguished
And handed out strongly, for penalty and repentance
William Zanzinger with a six-month sentence
Oh, but you who philosophize disgrace and criticize all fears
Bury the rag deep in your face
For now’s the time for your tears

Geplaatst in Bob Dylan | Tags: , , | Een reactie plaatsen

The Pianist (2002)

Gisteren heb ik weer eens naar “The Pianist” van Roman Polanski gekeken

The Pianist is een film uit 2002 van regisseur Roman Polanski, gebaseerd op de memoires The Pianist: The Extraordinary True Story of One Man’s Survival in Warsaw, 1939-1945 van pianist Wladyslaw Szpilman. De joodse pianist Szpilman heeft ten tijde van de Tweede Wereldoorlog het Getto van Warschau overleefd. De Poolse regisseur Polanski is als kleine jongen zelf getuige geweest van de bezetting van Polen door de nazi’s, de Holocaust en de bombardementen op Warschau.

Wladyslaw Szpilman is een getalenteerde Poolse pianist uit een rijke Joodse familie, die in de jaren dertig grote bekendheid geniet. Samen met zijn familie (zijn ouders, twee zussen en een broer) woont hij in een comfortabele flat in Warschau. Alhoewel de familie op de hoogte is van de plannen van Hitler, geloven ze aan het begin van de invasie van Polen nog dat de nazi-overheersing van korte duur is en met de oorlogsverklaring van Groot-Brittannië aan Duitsland denken ze dat de oorlog snel voorbij zal zijn. Als de radiostudio waar hij optreedt wordt vernietigd door Duitse bommen verandert deze houding. Het wordt de familie moeilijker gemaakt om geld te verdienen en zij moeten zich te allen tijde kunnen identificeren.

Eerst rekent Szpilman zich nog veilig door zijn status als gerespecteerd musicus, waardoor hij een baantje kan krijgen bij een restaurant en de benodigde papieren voor zijn vader kan regelen. Maar naarmate de bezetting vordert wordt de familie gedwongen te verhuizen naar het getto van Warschau. In het getto wordt de familie geteisterd door honger, vernederd door de nazi’s en is er de dreiging om te worden mishandeld of doodgeschoten. Uiteindelijk wordt de familie geselecteerd om te worden gedeporteerd naar de concentratiekampen. Wladyslaw weet dankzij een goede vriend te ontkomen en hij verstopt zich in een appartement.

Als deze vriend plotseling verdwijnt, staat Szpilman er alleen voor. De jaren daarna weet hij te overleven, eerst in de lege appartementen van het verlaten getto, later als dwangarbeider in de bouw, waar hij uiteindelijk uit ontsnapt. Dankzij Dorota, kan hij onderduiken op verscheidene adressen. Tijdens het onderduiken is hij getuige van de verschrikkingen van de bezetting, waaronder de opstand in het getto in 1943 en de reactie van de Duitsers daarop.

Naarmate de tijd verstrijkt en Warschau, na de Opstand van Warschau in 1944 bijna volledig verwoest raakt, gaat het ook slechter met de gezondheid van Szpilman.

Als hij daar op een dag eten aan het zoeken is, staat hij plots oog in oog met een Duitse Officier. Zal hij dan toch doodgaan door toedoen van de Duitsers, terwijl hij het getto heeft overleeft en heeft weten te ontsnappen? Zal hij nooit meer piano spelen? Dat zie je hem zich afvragen. Maar de officier blijkt een goede man te zijn. Hij vraagt Szpilman om wat voor hem te spelen op een oude piano in een nabije kamer als hij hoort dat hij pianist is.

De officier is ontroerd door zijn pianospel en vraagt hem waar hij verborgen zit. Wladyslaw laat hem zijn bergplaats zien op de zolder. De Duitser gaat later weg, nadat hij had uitgelegd dat er in het gebouw waar de pianist verborgen zat, een Duits leger kantoor gevestigd zou worden. Wladyslaw besluit toch in het pand te blijven. Enkele dagen later is het kantoor er gevestigd en de Duitser, Wilm Hosenfeld genaamd, redt het leven van Szpilman door hem eten en dergelijke te brengen.

Dan vertrekken de Duitsers uit het pand. Wilm Hosenfeld neemt afscheid van Wladyslaw Szpilman en vertelt hem dat de Duitsers zich terug zullen trekken en dat Warschau binnenkort bevrijd zal worden.

Enkele weken later rukt het Rode Leger op en de Duitsers, waaronder Hosenfeld, zijn gedwongen te vluchten. Hosenfeld geeft Szpilman zijn jas, om hem te beschermen tegen de kou, en hij vlucht weg. Szpilman wordt hierdoor bijna aangezien voor een Duitse officier door het Sovjetleger, maar weet ze ervan te overtuigen dat hij Pools is.

Uiteindelijk worden de Duitsers, waaronder Hosenfeld, opgepakt en weggevoerd. Na de oorlog wordt Szpilman weer een succesvol pianist. Hosenfeld sterft in 1952 in een gevangenenkamp in de Sovjet-Unie.

Wilhelm (Wilm) Hosenfeld (Mackenzell (Hünfeld), 2 mei 1895 – omgeving Stalingrad, 13 augustus 1952) was een Duits legerofficier die tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog de rang van kapitein (Hauptman) had bereikt. Hij hielp en verborg verschillende Polen (waaronder Joden) in het door de nazi’s bezette Polen. Het meest bekend is hij geworden doordat hij de Pools-Joodse pianist/componist Wladyslaw Szpilman, die zich verborgen hield in de ruïnes van Warschau gedurende de laatste maanden van 1944, hielp te overleven.

Na de oorlog werd Hosenfeld gevangengenomen door de Sovjettroepen. In 1952 stierf hij in gevangengschap in Rusland.

Op 16 februari 2009 is Hosenfeld postuum geëerd door het Jad Wasjem voor zijn hulp die het leven van Szpilman redde.

Een “Rechtvaardige onder de Volkeren” – Jad Wasjem

Begin jaren negentig werd Roman Polanski door Steven Spielberg opgezocht om ‘Schindler’s List’ te regisseren, een script waar Spielberg zelf op dat moment bij betrokken was als regisseur. Polanski weigerde, omdat hij zelf als kind in het getto van Warschau had gezeten (zijn moeder stierf later in Auschwitz). Hij beweerde emotioneel nog te nauw betrokken te zijn bij het onderwerp om de film te kunnen maken. Een dikke tien jaar later lagen de zaken blijkbaar anders, en maakte hij zijn eigen Holocaustdrama ‘The Pianist’ – een verhaal waarvan we kunnen aannemen dat het nóg dichter tegen zijn persoonlijke ervaringen ligt dan ‘Schindler’s List’, omdat het zich helemaal in Warschau afspeelt. De superlatieven waren niet van de lucht: de film en zijn maker werden de hemel ingeprezen, Polanski won een Gouden Palm en een Oscar voor beste regisseur en ook hoofdrolspeler Adrien Brody kreeg een resem prijzen in zijn handen geduwd. En terecht. ‘The Pianist’ is een erg klassiek, ingehouden drama, maar wel één dat je krachtig weet te raken.

Nu Polanski dan toch besloten had om de Tweede Wereldoorlog als thema te behandelen, leek hij vastbesloten te zijn om zijn emoties zo veel mogelijk in bedwang te houden. ‘The Pianist’ is erg ingehouden, bijna droge film, die meedogenloos objectief blijft in zijn perspectief. We krijgen nergens drammerige muziek die tranen moet losweken bij het publiek, en ook de visuele stijl trekt  nooit de aandacht op zichzelf. hij filmt zonder al te veel franje, in een simpele stijl die door sommigen afstandelijk werd genoemd. Misschien hebben ze wel gelijk, maar die sobere vormgeving zorgt er wel voor dat wat je ziet eens zo genadeloos overkomt. We zien doden op straat liggen – soms ook weer dode kinderen – en er wordt geen punt van gemaakt. Dat is schijnbaar normaal. Een man wordt met rolstoel en al van de vierde verdieping naar beneden gegooid, en Polanski filmt dit met de zelfde schijnbare sobere onbewogenheid waarmee hij al de rest vastlegt.

Voor zover zijn persoonlijke emoties dan toch naar boven komen, is het in de manier waarop kinderen steeds weer opduiken in de eerste helft van de film – kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd als Polanski destijds. We zien ze met elkaar vechten om eten, we zien ze dood op de grond liggen en in één gruwelijke scène zien we hoe een jongetje door een gat in de gettomuur probeert te kruipen, terwijl een Duitser hem doodslaat. Is die nadruk op kinderen toeval of een erkenning van Polanski dat het ook met hem helemaal anders had kunnen aflopen?

Polanski vindt ook ruimte voor humor, gelukkig – let erop hoe Wladyslaw een half uur lang met een blik rondloopt; heeft hij eindelijk iets gevonden om te eten, heeft hij verdomme geen blikopener. De zoektocht naar dit voorwerp leidt trouwens tot de beste scène uit de hele film. Wladyslaw wordt betrapt door een Duitse officier, die he’m helpt in plaats van hem aan te geven. Wladyslaw wordt even terug een pianist, wanneer hij voor de Duitser een stukje speelt. Een scène van bijna vijf minuten, waarin de pianist uitgerekend door een Duitser zijn menselijkheid terugvindt. Tussen twee vijanden die geen vijanden zijn, is dat het meest levensbevestigende dat ze kunnen doen.

Geplaatst in Film, Geschiedenis, Oorlog | Tags: , , , | Een reactie plaatsen

HALLE in 1900

De grote markt.

We gaan even een hele tijd terug, naar het jaar 1900, nu dus 112 jaren geleden.

Was het een rustigere tijd, was het een tijd met minder zorgen, vragen die ik niet kan beantwoorden.

Halle zag er toen zo uit.

Het Park.

Het Stadhuis

De Beestenmarkt.

De Bergense Steenweg.

De Paterskerk.

De Volpestraat.

De “route de l’Estroppe” of nu het begin van de Brusselse Steenweg.

De St. Rochusstraat.

Geplaatst in Halle | Tags: | Een reactie plaatsen

Suze en Bob

Suze Rotolo en Bob Dylan. Samen lopen ze in het besneeuwde New York in het begin van de jaren zestig. De foto is de hoes van het iconische album “The Freewheelin’ Bob Dylan”.

Sue Rotolo stierf op 25 februari 2011. Ze was 67.

Rotolo was de muze achter veel van de vroege Dylan nummers, waaronder “Don’t Think Twice, It’s All Right”, “Boots van de Spaanse Leather” en “Tomorrow is a long time”.

Ze was net 17 toen ze Dylan leerde kennen in 1961, kort nadat hij in New York City was aangekomen.

“I once loved a woman, a child I’m told”. Hij was 19 !!!

In “Chronicles Volume One”  beschrijft Dylan hoe hij Suzie Rotolo ontmoette backstage bij een concert : “”Right from the start I couldn’t take my eyes off her. She was the most erotic thing I’d ever seen. She was fair skinned and golden haired, full-blooded Italian. The air was suddenly filled with banana leaves. We started talking and my head started to spin. Cupid’s arrow had whistled past my ears before, but this time it hit me in the heart and the weight of it dragged me overboard.”

Begin 1962 leefden Bob en Suzie samen in een klein appartement op West 4th Street (“Positively” ???) . Suze kwam uit een onwrikbaar linkse familie uit New York. Ze zou een grote rol spelen in Dylan’s politieke bewustwording.

Toen ze begonnen met elkaar op te trekken was Dylan grotendeels apolitiek en bestond zijn repertoire  voornamelijk uit decennia oude folksongs. Rotolo nam hem mee naar CORE (The Congress of Racial Equality) en leerde hem veel over de burgerrechtenbeweging.

“A lot of what I gave him was a look at how the other half lived — left wing things that he didn’t  know”  vertelde Rotolo schrijver David Hajdu in zijn boek “Positively 4th Street”. “He knew about Woody [Guthrie] and Pete Seeger, but I was working for CORE and went on youth marches for civil rights, and all that was new to him.”

Het was ook Suze Rotolo die Dylan vertelde over de brute moord op Emmett Till in 1955. Dit inspirerende Dylan tot een van zijn zijn vroegste protest klassiekers  “The Death of Emmett Till”.

“I think it’s the best thing I’ve ever written. How many nights I stayed up and wrote songs and showed them to [Suze] and asked, ‘Is this right? Because I knew her mother was associated with unions, and she was into this equality-freedom thing long before I was. I checked the songs out with her. She would like all the songs.”

In de zomer van 1962 vertrok Rotolo naar Italië, waardoor Dylan alleen en gebroken in New York achterbleef.

In die periode heeft hij “Don’t Think Twice, It’s All Right”, “Boots of Spanish Leather” en “Tomorrow Is A Long Time” geschreven,  allemaal bitterzoete liefdesliedjes over Rotolo.

Ze keerde terug in januari 1963. Enkele weken later zou Columbia Records fotograaf Don Hunstein sturen om de coverfoto te maken voor “The Freehweelin ‘ Bob Dylan”.
Het jonge paar ging een paar keer op en neer Jones Street voor een paar minuten, terwijl Hunstein  foto’s maakte.

“Bob stuck his hands in the pockets of his jeans and leaned into me. We walked the length of Jones Street facing West Fourth with Bleecker Street at our backs. In some outtakes it’s obvious that we were freezing; certainly Bob was, in that thin jacket. But image was all. As for me, I was never asked to sign a release or paid anything. It never dawned on me to ask.” (“ A Freewheelin’ Time: A Memoir of Greenwich Village in the Sixties ” van Suzie Rotolo)

Dylans groeiende bekendheid zette een enorme druk op hun relatie en Suzie vertrok naar haar zus Carla in augustus 1963.

“I could no longer cope with all the pressure, gossip, truth and lies that living with Bob entailed. I was unable to find solo ground — I was on quicksand and very vulnerable.” (“A freewheelin’ time”)

Een bijzonder vervelende ruzie met Suze en haar zus Carla werd door Dylan bijna letterlijk opgetekend voor zijn song uit 1964 “Ballad in Plain D”

“For her parasite sister, I had no respect
Bound by her boredom, her pride to protect”

“The tragic figure!” her sister did shout
Leave her alone, God damn you, get out!”

“And I in my armor, turning about
And nailing her to the ruins of her pettiness
Beneath a bare lightbulb the plaster did pound
Her sister and I in a screaming battleground
And she in between, the victim of sound
Soon shattered as a child ’neath her shadows”

In een interview in 1965 zei Dylan : “It wasn’t very good. It was a mistake to record it and I regret it.”

Tegen het einde van 1963 kon Rotolo niet langer de geruchten over de relatie tussen Joan Baez en Bob Dylan ontkennen.

Ze gingen voorgoed uiteen.

Tijdens haar reis naar Italië in 1962 ontmoette Rotolo filmeditor Enzo Bartoccioli. Ze trouwden in 1970 en hadden een zoon, Luca. Ze woonde heel haar leven in het centrum van New York waar ze werkte als leraar, schilder en illustrator.

Jarenlang weigerde Rotolo om over Dylan te spreken in interviews, maar toch gaf ze toe om door  Martin Scorsese te worden geïnterveuwd voor zijn film “No Direction Home”.

In 2009 schreef ze een autobiografie getiteld “A Freewheelin ‘ Time: A Memoir of Greenwich Village in the Sixties”, een prachtig boekje.

Geplaatst in Bob Dylan, Foto's, Muziek, Sixties Nostalgie | Tags: , | 2 reacties

The Beatles – het prille begin

6 juli 1957 – The Quarrymen in Concert
St Peter’s Church Hall, Woolton, Liverpool.

Het begin van The Beatles kunnen we situeren op 6 juli 1957 toen John Lennon tussen de optredens van zijn groep ‘The Quarrymen’ door op een festival in Woolton, Liverpool, Paul McCartney ontmoette.

The Quarrymen werden opgericht door John Lennon in de jaren 50, met als bandleden: Pete Shotton (wasbord), Eric Griffiths (gitaar), Bill Smith (bas) en Rod Davis (banjo).

Op zaterdag 6 juli 1957 speelden The Quarrymen op St. Peter’s Church Rose Queen tuinfeest in Woolton. Eerst speelden ze op de legger van een rijdende vrachtwagen, in een stoet van praalwagens. Daarop hadden de zgn. Rose Queen en de uittredende Rose Queen plaatsgenomen. De stoet werd begeleid door Morris dansers, Scouts en Gidsen en er marcheerde een Band van de Cheshire Yeomanry voorop.

Om 16:15 speelden The Quarrymen op het podium in een veld achter de kerk, voor een stand van de Liverpoolse politiehonden. Ze waren net “Come go with me” aan het spelen toen Paul McCartney eraan kwam. Na het optreden spraken McCartney en Lennon kort met elkaar. De groep moest nog eens optreden tijdens het bal achteraf. Paul McCartney toonde John hoe hij  zijn gitaar moest stemmen en zong Eddie Cochran’s “Twenty Flight Rock”, Gene Vincent’s “Be-Bop-A-Lula” en een medley van Little Richard songs.

Ik heb iets ontdekt. Blijkbaar was er nog een andere beroemdheid aanwezig die namiddag…. Professor Mortimer !

McCartney ging weg voor de avondshow begon. Die begon om 20.00. Tijdens de voorstelling was er een onverwachte onweersbui, waardoor de lichten uitgingen. Bob Molyneux, een jonge klasgenoot van Lennon op de Quarry Bank, heeft een deel van het optreden opgenomen op zijn Grundig TK8. Deze  bevat versies van Lonnie Donnegan’s “Puttin ‘on the Style” en Elvis’ “Baby Let’s Play House”.

Een fragment van “Puttin’ on the Style” van het avondoptreden is bewaard.

Terwijl ze naar huis liepen na de avondvoorstelling bespraken Lennon en Shotton de ontmoeting van die middag met McCartney en Lennon zei dat ze hem misschien wel moesten uitnodigen om bij de band te komen.

Twee weken later kwam Shotton McCartney tegen op de fiets te Woolton. Prompt sprak hij hem aan en vroeg hem wat Lennon had gezegd : “Waarom zou je niet in de band komen spelen ?”

Paul McCartney zei dat hij ging deelnemen aan een Scouts kamp in Hathersage, en op vakantie ging met zijn familie naar Yorkshire. Hij zou daarna eens langskomen.

Toen McCartney terug van vakantie was begon hij te repeteren met The Quarrymen. Ze leerden nu nummers zoals “Bye Bye Love” (The Everly Brothers) en “All Shook Up”. Lennon had die eerder al geprobeerd met de Quarrymen, maar dat was mislukt. Nu echter scheen het te lukken.

Tijdens de zomer ging Davis, die banjo speelde in de groep, op vakantie naar Annecy, Frankrijk. Toen hij terugkwam ontdekte hij dat McCartney nu bij de groep was. Met McCartney erbij was een groot deel van het skiffle repertoire vervangen door rock ‘n’ roll. Davis vond dat de banjo hier niet erg bijhoorde en verliet de groep.

McCartney maakte zijn debuut met de band op vrijdag 18 oktober 1957. De groep speelde toen in de New Clubmoor Hall in het Norris Green gedeelte van Liverpool. Lennon en McCartney droegen crèmekleurige colberts, die werden betaald door de hele groep. De anderen droegen witte shirts met dassen van zwarte schoenveters. Tot grote irritatie van de anderen oefende McCartney eindeloos de solo van “Raunchy” (van saxofonist Bill Justis) en een solo van “Guitar Boogie Shuffle”. Tijdens het optreden ging hij echter totaal de mist in.  Iedereen verwachtte dat Lennon sarcastisch zou gaan doen, maar de aanblik van de altijd zo overmoedige McCartney die nu zo beteuterd stond te kijken maakte Lennon zo hard aan het lachen dat “he almost pissed himself”

14 juli 1958 – de eerste acetate

Percy Phillips had een kleine studio (Phillips’ Sound Recording Services)  op 38 Kensington, Liverpool, tussen de keuken en een voorste plaats die dienst deed als winkel voor huishoudtoestellen.
De Quarrymen boekten de studio op 12 juli 1958. Toen Lennon, McCartney, Harrison (ondertussen bij de groep), Hanton en Lowe aankwamen waren ze verrast te zien hoe klein en technisch rudimentair alles was, met een eenzame microfoon in het midden van de kamer.

Phillips eiste dat zij betaalden voor ze zouden starten met de opname. Elk lid betaalde uiteindelijk 3 shilling en 6 pence, maar Phillips vroeg vervolgens een toeslag om de kosten van het overzetten van de opname op een plaat te dekken. Daar ze dit te duur vonden stelde hij voor om direct op vinyl op te nemen. Dit betekende één take en daarmee gedaan.

De groep had besloten om “That’ll Be the Day” op te nemen als een van de twee nummers. Het andere nummer stond nog niet vast.

Nadat “That’ll Be the Day” was opgenomen wilde Phillips er gauw een einde aan maken en vroeg om direct een volgende nummer op te nemen. Ze vroegen enige tijd om te repeteren, maar Phillips weigerde : “”For seventeen and six you’re not here all day””

Paul McCartney stelde dan  “In spite of all danger” voor (een zeer vroege compositie van McCartney met van Harrison), ook al hadden Lowe en Hanton het nog nooit gehoord.

Na de opname gaf Phillips de groep een fragiele 78-toerenplaat, een zgn. Acetate. Deze opname circuleerde binnen de groep, elk gedurende een week.

De acetate ging verloren tot Lowe hem terugvond tussen zijn ouwe spullen in 1981 en hem verkocht aan McCartney.  De opnames kwamen terecht op Anthology 1 (1995).

Geplaatst in Muziek, Strips, The Beatles | Tags: | Een reactie plaatsen

De “Gibson Girls”

In 1887 begon Charles Dana Gibson  ( 14 September 1867 – 23 December 1944) – toen twintig jaar oud –  aan een lange termijn contract met “Life”.

Als jonge man probeerde Gibson een meisje zo aanlokkelijk mogelijk voor te stellen. Zodanig dat andere jonge mannen wel  zou willen in de foto (tekening) kruipen.

Tegen het eind van de eeuw (1898) waren de zgn. “Gibson girls” een begrip geworden.

In 1903 ondertekende Gibson een honderdduizend dollar contract met “Collier’s” (1886-1957) waar hij een reeks van dubbele pagina “cartoons”  zou maken gedurende meer dan vier jaren.

De “Gibson Girl”  was niet zomaar een model, maar vertegenwoordigde een manier van leven.

Ze was de verpersoonlijking van een vrouwelijke ideaal. De pen-en-inkt-beeldverhalen gemaakt door illustrator Charles Dana Gibson tijdens een periode van 20 jaar waren niet weg te denken uit de kranten en magazines van hde eeuwwisseling.

Sommige mensen beweren dat de  “Gibson Girl ”  de eerste nationale norm was voor de vrouwelijke schoonheid.  De tekeningen van Gibson waren ook het voorwerp van vroege merchandising (schotels, asbakken, tafelkleden, kussenslopen, stoelbekleding, souvenir lepels, schermen, ventilatoren, paraplus)

Gibson zelf noemde zijn creaties de samenvatting van wel duizend Amerikaanse meisjes. We kunnen dit zonder veel arzelen de allereerste “pîn-up” girls noemen.

Geplaatst in Geschiedenis, Gezichten uit het verleden, Illustraties, Pin Up | Tags: , | Een reactie plaatsen