The Beatles – het prille begin

6 juli 1957 – The Quarrymen in Concert
St Peter’s Church Hall, Woolton, Liverpool.

Het begin van The Beatles kunnen we situeren op 6 juli 1957 toen John Lennon tussen de optredens van zijn groep ‘The Quarrymen’ door op een festival in Woolton, Liverpool, Paul McCartney ontmoette.

The Quarrymen werden opgericht door John Lennon in de jaren 50, met als bandleden: Pete Shotton (wasbord), Eric Griffiths (gitaar), Bill Smith (bas) en Rod Davis (banjo).

Op zaterdag 6 juli 1957 speelden The Quarrymen op St. Peter’s Church Rose Queen tuinfeest in Woolton. Eerst speelden ze op de legger van een rijdende vrachtwagen, in een stoet van praalwagens. Daarop hadden de zgn. Rose Queen en de uittredende Rose Queen plaatsgenomen. De stoet werd begeleid door Morris dansers, Scouts en Gidsen en er marcheerde een Band van de Cheshire Yeomanry voorop.

Om 16:15 speelden The Quarrymen op het podium in een veld achter de kerk, voor een stand van de Liverpoolse politiehonden. Ze waren net “Come go with me” aan het spelen toen Paul McCartney eraan kwam. Na het optreden spraken McCartney en Lennon kort met elkaar. De groep moest nog eens optreden tijdens het bal achteraf. Paul McCartney toonde John hoe hij  zijn gitaar moest stemmen en zong Eddie Cochran’s “Twenty Flight Rock”, Gene Vincent’s “Be-Bop-A-Lula” en een medley van Little Richard songs.

Ik heb iets ontdekt. Blijkbaar was er nog een andere beroemdheid aanwezig die namiddag…. Professor Mortimer !

McCartney ging weg voor de avondshow begon. Die begon om 20.00. Tijdens de voorstelling was er een onverwachte onweersbui, waardoor de lichten uitgingen. Bob Molyneux, een jonge klasgenoot van Lennon op de Quarry Bank, heeft een deel van het optreden opgenomen op zijn Grundig TK8. Deze  bevat versies van Lonnie Donnegan’s “Puttin ‘on the Style” en Elvis’ “Baby Let’s Play House”.

Een fragment van “Puttin’ on the Style” van het avondoptreden is bewaard.

Terwijl ze naar huis liepen na de avondvoorstelling bespraken Lennon en Shotton de ontmoeting van die middag met McCartney en Lennon zei dat ze hem misschien wel moesten uitnodigen om bij de band te komen.

Twee weken later kwam Shotton McCartney tegen op de fiets te Woolton. Prompt sprak hij hem aan en vroeg hem wat Lennon had gezegd : “Waarom zou je niet in de band komen spelen ?”

Paul McCartney zei dat hij ging deelnemen aan een Scouts kamp in Hathersage, en op vakantie ging met zijn familie naar Yorkshire. Hij zou daarna eens langskomen.

Toen McCartney terug van vakantie was begon hij te repeteren met The Quarrymen. Ze leerden nu nummers zoals “Bye Bye Love” (The Everly Brothers) en “All Shook Up”. Lennon had die eerder al geprobeerd met de Quarrymen, maar dat was mislukt. Nu echter scheen het te lukken.

Tijdens de zomer ging Davis, die banjo speelde in de groep, op vakantie naar Annecy, Frankrijk. Toen hij terugkwam ontdekte hij dat McCartney nu bij de groep was. Met McCartney erbij was een groot deel van het skiffle repertoire vervangen door rock ‘n’ roll. Davis vond dat de banjo hier niet erg bijhoorde en verliet de groep.

McCartney maakte zijn debuut met de band op vrijdag 18 oktober 1957. De groep speelde toen in de New Clubmoor Hall in het Norris Green gedeelte van Liverpool. Lennon en McCartney droegen crèmekleurige colberts, die werden betaald door de hele groep. De anderen droegen witte shirts met dassen van zwarte schoenveters. Tot grote irritatie van de anderen oefende McCartney eindeloos de solo van “Raunchy” (van saxofonist Bill Justis) en een solo van “Guitar Boogie Shuffle”. Tijdens het optreden ging hij echter totaal de mist in.  Iedereen verwachtte dat Lennon sarcastisch zou gaan doen, maar de aanblik van de altijd zo overmoedige McCartney die nu zo beteuterd stond te kijken maakte Lennon zo hard aan het lachen dat “he almost pissed himself”

14 juli 1958 – de eerste acetate

Percy Phillips had een kleine studio (Phillips’ Sound Recording Services)  op 38 Kensington, Liverpool, tussen de keuken en een voorste plaats die dienst deed als winkel voor huishoudtoestellen.
De Quarrymen boekten de studio op 12 juli 1958. Toen Lennon, McCartney, Harrison (ondertussen bij de groep), Hanton en Lowe aankwamen waren ze verrast te zien hoe klein en technisch rudimentair alles was, met een eenzame microfoon in het midden van de kamer.

Phillips eiste dat zij betaalden voor ze zouden starten met de opname. Elk lid betaalde uiteindelijk 3 shilling en 6 pence, maar Phillips vroeg vervolgens een toeslag om de kosten van het overzetten van de opname op een plaat te dekken. Daar ze dit te duur vonden stelde hij voor om direct op vinyl op te nemen. Dit betekende één take en daarmee gedaan.

De groep had besloten om “That’ll Be the Day” op te nemen als een van de twee nummers. Het andere nummer stond nog niet vast.

Nadat “That’ll Be the Day” was opgenomen wilde Phillips er gauw een einde aan maken en vroeg om direct een volgende nummer op te nemen. Ze vroegen enige tijd om te repeteren, maar Phillips weigerde : “”For seventeen and six you’re not here all day””

Paul McCartney stelde dan  “In spite of all danger” voor (een zeer vroege compositie van McCartney met van Harrison), ook al hadden Lowe en Hanton het nog nooit gehoord.

Na de opname gaf Phillips de groep een fragiele 78-toerenplaat, een zgn. Acetate. Deze opname circuleerde binnen de groep, elk gedurende een week.

De acetate ging verloren tot Lowe hem terugvond tussen zijn ouwe spullen in 1981 en hem verkocht aan McCartney.  De opnames kwamen terecht op Anthology 1 (1995).

Dit bericht werd geplaatst in Muziek, Strips, The Beatles en getagged met . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie